INT-AR Paper 8

Paper 8 (te downloaden in het Engels) gaat in op verschillende aspecten van het werk van arbeidsinspecties en andere nalevingsinstanties bij de controle van het rechtmatig karakter van grensoverschrijdende detachering van werknemers, in het kader van het vrij verkeer van diensten:

  • Praktische ervaringen van de arbeidsinspectie;
  • Frauduleuze praktijken en de gebruikte mechanismen bij detachering;
  • Samenwerking tussen verschillende instanties en de sociale partners;
  • Rechtzetting, effectieve handhaving en de preventie van fraude.

De inhoud is gebaseerd op Europees en nationaal onderzoek en op samenwerkingsprojecten, geïnitieerd door de arbeidsinspectie, de sociale partners en andere nalevingsinstanties. Eerst worden de bevindingen van vroeger onderzoek besproken. De tweede paragraaf vat de grensoverschrijdende ervaringen samen van de arbeidsinspecties bij handhavingsactiviteiten. Een derde paragraaf geeft een samenvattende analyse van de fraudepraktijken en mechanismen in Nederland, gebaseerd op een beoordeling van het werk van de Nederlandse arbeidsinspectie in de periode 2014-2015. Het laatste deel reflecteert op de problemen van (juridische) rechtzetting en follow-up, eens dat de inspectiediensten overtredingen en frauduleuze praktijken hebben onderzocht.

Het controleren van detacheringsconstructies blijkt zeer moeilijk te zijn en voor de handhaving ontbreekt de juiste sanctionering. Het is problematisch voor alle betrokken partijen bij een nalevingsactie dat effectieve sancties niet beschikbaar zijn. Financiële afdoening is een zwak instrument in een grensoverschrijdende context en de meeste landen hebben geen specifieke nalevingsinstrumenten voor detacheringssituaties. Het aanpakken van schijnconstructies en van frauduleuze grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling komt zeer vaak te laat en deze praktijken keren steeds weer kunnen terug; dit leidt tot serieuze frustraties. De bevoegdheid ondernemingen van de markt te halen berust niet bij de arbeidsinspectie en sociale fraude wordt nog steeds niet gezien als een majeure overtreding die aanleiding zou kunnen zijn tot een Europees werkende sanctie. Controle op naleving moet ook meer plaatsvinden op een integrale wijze, dwars door alle beleidsterreinen heen. Het gezamenlijk optreden van nalevings- en handhavingsinstanties is een belangrijke voorwaarde voor het behalen van resultaten. De inspectie komt vaak op het spoor van firma’s die actief zijn in meerdere landen, met dezelfde werkwijze, terwijl de aanwezigheid in het land van registratie slechts symbolisch is.

Speciale aandacht vragen dubieuze praktijken met onderaanneming. De sociale partners hebben in meerdere studies het voorkomen gemeld van legale schijnconstructies, zoals brievenbusfirma’s, die worden opgezet met het doel de onderaanneming van werk in een of meerdere landen. De werknemers werken meestal direct onder de supervisie van de inlener en op die manier wordt in feite oneigenlijk gebruik gemaakt van onderaanneming of vindt onrechtmatige arbeidsbemiddeling plaats. Dergelijke schijnconstructies dienen op de juiste manier te worden gesanctioneerd, met maatregelen die misbruik tegengaan en die ten faveure werken van correct en rechtmatig handelen. Schijnfirma’s dient de toegang tot de markt te worden ontzegd (bijvoorbeeld, via intrekking van licenties en vergunningen of uitsluiting bij publieke aanbestedingen). Sancties moeten een grensoverschrijdende, Europese werking hebben om te voorkomen dat onrechtmatige constructies in een ander land gewoon weer aan de slag gaan.

De beslissingsbevoegdheid over rechtmatig handelen en de controlebevoegdheid op de naleving van de regelgeving inzake loon en arbeidsvoorwaarden, zoals vastgelegd in wetgeving en cao’s, moet veel eenduidiger bij het werkland worden gelegd. Dit vraagt om het herstel van het werklandbeginsel (lex loci laboris). Vrij verkeer van werknemers is alleen overeind te houden als principe indien het vrij verkeer is gegrondvest op het beginsel van gelijke behandeling op de plek waar gewerkt wordt. De bevoegdheid de correctheid van documenten na te gaan die een grensoverschrijdende activiteit legitimeren en, indien nodig, deze documenten in te trekken, dient een bevoegdheid te zijn die Europawijd kan worden uitgeoefend in zowel het uitzendende land als het werkland.